Ik voel sterk de neiging om voor de nieuwe uitbreiding
terug te gaan naar een oorspronkelijkheid waar ruimte voor de innerlijke beleving van het individu natuurlijk voortvloeit uit de visuele en fysieke indruk van de omgeving. Los van tradities en gewoonten van hoe
om te gaan met begraven een basis aanleggen die de persoonlijke beleving voedt en wellicht ‘stuurt’ door de overkoepelende indruk, om zo zo dicht mogelijk bij de kern te komen
en te kunnen verblijven.
Er wordt veel gewandeld in de omgeving, er
komt een pad vanaf de begraafplaats het bos in. Er is dus eigenlijk een
heel duidelijk begin; daar waar je het oude deel binnenkomt, vanuit de stad, de
bebouwing, welke vervolgens overloopt in het komende nieuwe deel wat dan vervolgens uitloopt in
de natuur. Het lijkt me mooi dit verloop te handhaven en uit te spelen.
Ook de weg die ertussendoor loopt zou dan als plek betekenis kunnen krijgen in de zin van: dat ondanks alle orde er ook (in ieder geval
voor ons gevoel) toeval is, of iets wat we niet gepland of voorzien hadden toch ook altijd aanwezig is. Dat er dingen buiten ons omgaan die we niet in de hand
kunnen hebben.
Hoe zou de weg betrokken kunnen worden bij de begraafplaats?
-lopen:
de natuurlijke manier van voortbewegen van de mens.
Hoe kunnen we het lopen, en daarmee het
aanwezig en levend zijn, benadrukken of tot diepere ervaring laten worden
zodat zowel leven als dood duidelijker beseft wordt?
Hoogte verschillen en natuurlijkere vorming
van paden?
Misschien hoeven niet alle paden in dienst
van begraaf-plekken te staan maar kunnen ze ook puur het wandelen dienen?
Bij het woord grafrust moest ik ook sterk
denken aan ‘tuin’. Daar waar rust heerst en gelijkwaardigheid ervaren wordt.
De tuin/natuur als begin van de gedachte in
plaats van de (dode)mensen in die tuin.
Zouden we het ontwerp vanuit een tuin
kunnen denken in plaats dat we van een begraafplaats uit gaan?
Eerst de context scheppen waarbinnen
gefunctioneerd kan worden, dan de activiteit de ruimte geven.
De tuin als logische context van tijd en
ruimte, de matrix waar Gert van Klinken al naar verwees, om zodoende vanuit een
organisch geheel begraafplekken en mensen daar als vanzelfsprekend in op te
laten gaan.
-Water: als uitgangspunt en verspreidde plekaanduiding:
De vijver staat al ‘vast’ als nieuw
onderdeel, hoe kunnen we water op een diepere en speelsere manier in het
ontwerp tot z’n recht laten komen?
Intrinsieke waarde en symbolische waarde van
water duiden en omschrijven om het met reden in het ontwerp te kunnen
gebruiken.
-Mos:
Het lijkt me mooi om deze tijdloze, of juist sterk
tijd in zich dragende, begroeiing te gebruiken om de neiging de tijd of constante
herhaling of voortzetting van leven, de ruimte te geven, in plaats van dat hardnekkig te willen verwijderen, niet toe te laten, om
te willen vormen of te negeren.
Het zou mooi zijn als er plekken juist
overgroeid kunnen raken en dat je dat dan ook zo ziet en ervaart; dat dat
gebeurd.
(Er is in Rijssen(!) een hoveniers bedrijf
dat zich gespecialiseerd heeft in het aanleggen van mos in tuinen. Als een van
de enigen in Nederland hebben ze hier ervaring in opgebouwd).
Zou de nieuwe uitbreiding een
plek kunnen worden die zo uitnodigend wordt dat mensen er graag verblijven?
Kan het een plek worden waar, in de
omgeving die bekend staat om z’n wandel en fietsgelegenheid, er ook altijd even
bij de begraafplaats wordt langsgegaan?
Ik denk dat de letterlijke plek waar een
geliefd persoon ligt met z’n grafsteen niet uitnodigend is om herinneringen toe
te laten maar daar in feite wel de geschikte plek voor is, hij of zij ligt daar
immers. Het is denk ik teveel gevraagd om dat van de grafsteen en haar teksten
of de letterlijke begraaf-plek te verwachten.
De omgeving zou die complexe taak wel kunnen dragen
denk ik. Dat is uiteindelijk de grote context waar ‘de mens’ in leeft (leefde).
Hoe kunnen we dat de ruimte bieden, aanwakkeren?
Harro van Aalderen
Geen opmerkingen:
Een reactie posten