donderdag 13 september 2012

Gedachten rond de uitbreiding begraafplaats Rijssen-Holten.


  Ik voel sterk de neiging om voor de nieuwe uitbreiding terug te gaan naar een oorspronkelijkheid waar ruimte voor de innerlijke beleving van het individu natuurlijk voortvloeit uit de visuele en fysieke indruk van de omgeving. Los van tradities en gewoonten van hoe om te gaan met begraven een basis aanleggen die de persoonlijke beleving voedt en wellicht ‘stuurt’ door de overkoepelende indruk, om zo zo dicht mogelijk bij de kern te komen en te kunnen verblijven.

Er wordt veel gewandeld in de omgeving, er komt een pad vanaf de begraafplaats het bos in. Er is dus eigenlijk een heel duidelijk begin; daar waar je het oude deel binnenkomt, vanuit de stad, de bebouwing, welke vervolgens overloopt in het komende nieuwe deel wat dan vervolgens uitloopt in de natuur. Het lijkt me mooi dit verloop te handhaven en uit te spelen.   
Ook de weg die ertussendoor loopt zou dan als plek betekenis kunnen krijgen in de zin van: dat ondanks alle orde er ook (in ieder geval voor ons gevoel) toeval is, of iets wat we niet gepland of voorzien hadden toch ook altijd aanwezig is. Dat er dingen buiten ons omgaan die we niet in de hand kunnen hebben.
Hoe zou de weg betrokken kunnen worden bij de begraafplaats?


-lopen: de natuurlijke manier van voortbewegen van de mens.
Hoe kunnen we het lopen, en daarmee het aanwezig en levend zijn, benadrukken of tot diepere ervaring laten worden zodat zowel leven als dood duidelijker beseft wordt?
Hoogte verschillen en natuurlijkere vorming van paden?
Misschien hoeven niet alle paden in dienst van begraaf-plekken te staan maar kunnen ze ook puur het wandelen dienen?

Bij het woord grafrust moest ik ook sterk denken aan ‘tuin’. Daar waar rust heerst en gelijkwaardigheid ervaren wordt.
De tuin/natuur als begin van de gedachte in plaats van de (dode)mensen in die tuin.
Zouden we het ontwerp vanuit een tuin kunnen denken in plaats dat we van een begraafplaats uit gaan?
Eerst de context scheppen waarbinnen gefunctioneerd kan worden, dan de activiteit de ruimte geven.
De tuin als logische context van tijd en ruimte, de matrix waar Gert van Klinken al naar verwees, om zodoende vanuit een organisch geheel begraafplekken en mensen daar als vanzelfsprekend in op te laten gaan.

-Water: als uitgangspunt en verspreidde plekaanduiding:
De vijver staat al ‘vast’ als nieuw onderdeel, hoe kunnen we water op een diepere en speelsere manier in het ontwerp tot z’n recht laten komen?
Intrinsieke waarde en symbolische waarde van water duiden en omschrijven om het met reden in het ontwerp te kunnen gebruiken.

-Mos: Het lijkt me mooi om deze tijdloze, of juist sterk tijd in zich dragende, begroeiing te gebruiken om de neiging de tijd of constante herhaling of voortzetting van leven, de ruimte te geven, in plaats van  dat hardnekkig te willen verwijderen, niet toe te laten, om te willen vormen of te negeren.
Het zou mooi zijn als er plekken juist overgroeid kunnen raken en dat je dat dan ook zo ziet en ervaart; dat dat gebeurd.     

(Er is in Rijssen(!) een hoveniers bedrijf dat zich gespecialiseerd heeft in het aanleggen van mos in tuinen. Als een van de enigen in Nederland hebben ze hier ervaring in opgebouwd).

Zou de nieuwe uitbreiding een plek kunnen worden die zo uitnodigend wordt dat mensen er graag verblijven?
Kan het een plek worden waar, in de omgeving die bekend staat om z’n wandel en fietsgelegenheid, er ook altijd even bij de begraafplaats wordt langsgegaan?

Ik denk dat de letterlijke plek waar een geliefd persoon ligt met z’n grafsteen niet uitnodigend is om herinneringen toe te laten maar daar in feite wel de geschikte plek voor is, hij of zij ligt daar immers. Het is denk ik teveel gevraagd om dat van de grafsteen en haar teksten of de letterlijke begraaf-plek te verwachten.
De omgeving zou die complexe taak wel kunnen dragen denk ik. Dat is uiteindelijk de grote context waar ‘de mens’ in leeft (leefde). Hoe kunnen we dat de ruimte bieden, aanwakkeren?

Harro van Aalderen 

Geen opmerkingen:

Een reactie posten